Inhoud
Forcast (werkwoord)
Weg te werpen; verwerpen.
Forcast (zelfstandig naamwoord)
spelfout van voorspelling
Voorspelling (werkwoord)
Om te schatten hoe iets in de toekomst zal zijn.
"om het weer te voorspellen"
"een storm voorspellen"
Voorspelling (werkwoord)
Vooraf verzinnen of plannen.
Voorspelling (zelfstandig naamwoord)
Een schatting van een toekomstige toestand.
Voorspelling (zelfstandig naamwoord)
Een voorspelling van het weer.
Voorspelling (zelfstandig naamwoord)
Exacta.
Voorspelling (werkwoord)
voorspellen of schatten (een toekomstige gebeurtenis of trend)
"Verwacht wordt dat het kolenverbruik in Europa zal toenemen"
"regen wordt voorspeld voor Schotland"
Voorspelling (zelfstandig naamwoord)
een berekening of schatting van toekomstige gebeurtenissen, met name komende weersomstandigheden of een financiële trend.
prognose
Vooraf plannen; plannen; projecteren.
prognose
Te voorzien; vooraf te berekenen, om te voorzien in; zoals, om het weer te voorspellen; om prijzen te voorspellen.
Voorspelling (werkwoord)
Vooraf verzinnen of plannen.
Voorspelling (zelfstandig naamwoord)
Vorige hulpmiddel of bepaling; voorbestemming.
Voorspelling (zelfstandig naamwoord)
Een berekening die toekomstige gebeurtenissen voorspelt; de vooruitziende blik op de consequenties en voorzieningen ertegen; vooruitzien; voorbedachte rade; zoals de weersvoorspelling.
Voorspelling (zelfstandig naamwoord)
een voorspelling over hoe iets (als het weer) zich zal ontwikkelen
Voorspelling (werkwoord)
vooraf voorspellen
Voorspelling (werkwoord)
oordeel waarschijnlijk
Voorspelling (werkwoord)
aangeven met tekens;
"Deze tekens voorspellen slecht nieuws"